A review by kevkev777
Metamorphoses by Ovid

5.0

Erg inspirerend boek.

Voor mijn studie moest ik een artikel lezen dat zich verzette tegen de 'One World World'. Dit is het westerse, kapitalistische wereldbeeld dat ervanuit gaat dat er maar één wereld is die alleen begrepen kan worden met logica en de wetenschap. Dit is een probleem, want tegenwoordig lopen we tegen 'moderne problemen aan die niet langer moderne oplossingen hebben'. Een dergelijk probleem is klimaatverandering. Jarenlang wordt er al onderzoek gedaan naar efficiëntere manieren om energie op te wekken, maar toch is onlangs duidelijk geworden dat we de 1.5 graden Celsius hoogstwaarschijnlijk zullen gaan bereiken.
U vraagt zich misschien af waarom ik dit noem in een review over de Metamorphosen. De reden daarvoor verbaasde mij ook enigszins. Ovidius opent de Metamorphosen met een scheppingsverhaal. Daarin leefde de mens op Aarde in drie perioden: de Gouden Eeuw, de Bronzen Eeuw, en de IJzeren Eeuw.
Tijdens de Gouden Eeuw leefde de mens in harmonie samen met de natuur. De Aarde was vruchtbaar en een plek waar mensen veilig leefden "in een aangename rust, en zelfs hun grond was onbewerkt, geen mikpunt van houwelen, niet door de ploeg gewond, want alles groeide uit zichzelf, en blij met al die veldgewassen - ongevraagde groeisels - plukten ze van de aardbeiplant, van bessenstruiken (...) En eeuwig was er lente" (p. 19).
Tijdens de IJzeren Eeuw ontstonden de seizoenen, waarbij de lucht in de zomer 'witheet' is, 'geblakerd door droge hitte' en wordt de wereld in de winter bedekt met ijs. Dit is het moment dat de mensen in huizen begonnen te worden, dat ze sedentair werden.
Tijdens de Bronzen Eeuw begon men ook metalen uit de Aarde te halen:
"De rijke aarde werd niet slechts als bron voor eetbehoeften, voor graan gebruikt, - men waagt zich nu in 't aardse ingewand en alle schatten die zij daar verborgen houdt, tot dicht bij het dodenrijk, haalt men naar boven - aanzet tot veel kwaad, want nu wordt schadelijk ijzer en - wat erger is dan ijzer - goud aangeboord, en dat brengt oorlog: die ontstaat om goud en laat met zijn bebloede vuist ijzeren wapens beuken" (p. 20)
De gelijkenis met het delven van zeldzame aardmetalen om onze apparaten van te vervaardigen is verbazingwekkend. De strijd om deze aardmetalen blijkt ook van alle tijden te zijn, of ten minste van alle tijden dat er in de Aarde gegraven wordt naar deze metalen.

Verder vond ik dat er prachtige verhalen in dit boek waren. Wat ik opmerkte en wat ik wel grappig vond is dat veel mensen veranderden in bomen, vogels, of bronnen. Een ander belangrijk thema dat vaak terugkwam is dat mensen teveel van de goden vragen, zoals toen Phaeton het hemelspan van zijn vader, de Zon, wilde mennen.

Hier volgt nu een kleine bloemlezing:

"Waar andere wezens naar de aarde kijken, kop omlaag, schonk [Prometheus] de mens het hoofd rechtop en schiep hem met de opdracht de lucht te zien, de blik omhoog te richten, sterrenwaarts." (p. 18)

De mythe van Deucalion en Pyrrha, de enige twee mensen die de vloed hebben overleefd:
"'Wij tweeën zijn van heel de wereld tussen oost en west de enige bevolking nog, de rest bestaat uit zeeën. En zelfs op dit moment zijn onze levenskansen niet volkomen veilig, wolken maken mij ook nu nog angstig. En jij - stel dat jij zonder mij het noodlot was ontsnapt, hoe zou jij je nu voelen, arme vrouw, hoe zou je eenzaam je angst te boven komen? Wie bood troost in je verdriet? Want ik, geloof me, als de zee jouw leven had genomen, ik zou je volgen tot de zee ook mij het leven nam.'" (p. 27)

Apollo wordt verliefd op Daphne, die zijn liefde ontvlucht:
"'Mijn pijlen treffen altijd doel, maar nu, nu schoot één pijl [die van Cupido] beter dan die van mij en trof mijn hart, een open mikpunt... Ik ben het die geneeskunst uitvond, alom klinkt mijn naam als de 'Genezer', ik beheers de wonderkracht van kruiden, maar, arme ik, er is geen kruid dat tegen liefde helpt! Die kunst van mij, die anderen beter maakt, verzaakt zijn meester...'" (p. 32)

Mooi verwoord:
"Zoals de gouden maan nog helderder dan Lucifer en Lucifer weer helderder dan andere sterren schittert, zo liep ook Herse bij die vrouwen, de opvallendste van allen, sieraad in die stoet, te midden van vriendinnen." (p. 63)

Moed:
"Gewapend met een lans van blinkend ijzer, een werpspies en een hart dat ieder wapen overtreft" (p. 71)

De natuur als kunstenaar:
"Daar, in de verste uithoek, ligt een bosspelonk, een kunstwerk waaraan geen kunst te pas kwam: de natuur had met talent voor kunstenaar gespeeld en in het ongerepte puimsteen en lichte tufsteen een natuurlijk booggewelf gevormd." (p. 74)

Narcissus en Echo:
"Steeds weer wil zij naar hem toegaan met verliefde woorden en zoete smeektaal uiten, maar haar spraaakgebrek verbidt dat zij als eerste spreekt."
Narcissus hoort iemand in het bos en vraagt: "Is er iemand hier?" Echo antwoordt: "Hier!" Echo zoekt benadering, maar Narcissus wil er niets van weten:
"N: 'Weg die armen, nee, nog liever wil ik sterven dan dat jij mijn hart mag winnen!'
E: 'Dat jij mijn hart mag winnen' was haar antwoord, verder niets, waarna zij zich in 't bos verbergt, versmaad, vervuld van schaamte, zich hult in bladgroen en nog slechts in grotten leeft; haar liefde behoudt zij wel, die groeit zelfs door de pijn der nederlaag. Door slapeloze droefheid raakt haar lichaam uitgeteerd en schraalheid doet haar huid verdorren, alle levenssappen ontsnappen aan haar lijf. Wat rest zijn botten en haar stem. De stem beklijft, de botten - zegt men - zijn tot steen geworden. Sindsdien schuilt zij in bossen, is onzichtbaar in de bergen, maar wel alom te horen. 't Is de klank waarin zij voortleeft." (p. 81)

De Zon wordt verliefd:
"Hij die altijd alles zien moet, ziet slechts Leucothië en richt zijn blik, die het heelal beschijnen moet, alleen nog op dat meisje, komt soms ook te vroeg in 't oosten op of duikt te laat de oceaan in en maakt de winteruren langer door te blijven kijken. Soms zelfs verdwijnt hij in een floers, dan tast de liefdeskwaal zijn ooglicht aan - verduistering die mensenharten bang maakt, maar deze keer is het geen maan die tussen de aarde en zon indringt, het is verliefdheid die hem nu zo vaal doet zijn." (p. 98)

Een nimf was verliefd op de zon en volgde hem continu met zijn blik. De Zon was echter niet geïnteresseerd in haar liefde. Wat volgde was de geboorte van de zonnebloem:
"Zo is zij - zegt men - met de grond vergroeid en voor een deel verging haar bleke lichaam tot een bloedeloze stengel, een ander deel bleef rood, haar hoofd werd in een bloem gehuld die op een violier lijkt en, hoe stevig ook geworteld, zij richt zich naar haar Zon en blijft als bloem haar liefde trouw." (p. 100)

Medea wordt verliefd op Jason:
"'Waarom ben ik zo bang, dat iemand die ik maar amper ken zal sterven? Waarvandaan die angst? Sla weg die vlammen die je prille hart bestoken, als je nog kunt... Helaas! Als ik het kon, was ik nu meer mezelf! Een vreemde kracht beweegt, ja, dwingt me; mijn begeerte raadt me iets anders aan dan mijn verstand: ik zie, ik weet wat goed is, maar jaag het slechte na... Waarom, prinses, wordt je verliefd op een vreemdeling?'" (pp. 163-164)

Theseus keert triomfantelijk terug in Athene:
"In heel de stad geen plek waar droefheid heerst. Toch is ook vreugde zelden helemaal volmaakt, geluk wordt zo vaak verstoord door onrust." (p. 177)

Althaea bevindt zich in een dilemma:
"Evenals een schip door wind en tegenwindse stromingen wordt meegetrokken en beide krachten voelt en beide onbestendig volgt, zo slingert ook Althaea tussen strijdende emoties." (p. 205)

Byblis heeft liefdesverdriet en loopt weg van huis:
"De bomen kalen reeds, als Byblis, uitgeput van 't lopen, instort; zij ligt er op de harde grond, het haar wijduit gespreid en haar gezicht diep in de afgevallen blaadjes. De nimfen van die streek willen haar steeds met zachte drang weer helpen opstaan; steeds weer zeggen zij, dat zij haar liefde vergeten moet, en spreken troost, die zij niet wil verstaan. Zwijgend en met de vingers in het groene gras geslagen ligt Byblis daar; een beek van tranen houdt de grasgrond nat. Men zegt dat de waternimfen er een bron van maakten, die nooit op kan drogen. Wat is een mooier eerbetoon dan dat?" (p. 240)

Orpheus kijkt terug naar Eurydice, die weer verdwijnt naar de onderwereld:
"Ten tweede male stervend maakte zij haar echtgenoot toch geen verwijt - kon ze verwijten, dat hij haar zo liefhad?" (pp. 247-248)

Odysseus heeft ruzie met Ajax en zegt:
"Een stuurman op een schip staat evenzeer boven zijn roeivolk of een veldheer boven zijn soldaten als ik hier boven jou, omdat nu eenmaal in mijn lichaam spierkracht door intellect beheerst word - dát is ware kracht!" (p. 326)

Aurora heeft verdriet om haar zoon Memnon en daarom is er ochtenddauw:
"Altijd wenend om haar zoon bedauwt zij heel de wereld." (p. 354)

Polyphemos, de cycloop, is verliefd:
"Jouw afkeer treft mij dieper dan bliksemvuur" (p. 341)
"Ik brand van liefde en liefdesvuur laait hoger door liefdespijn: het voelt alsof mijn hart de Etna met haar vuurkracht torst. Maar jij blijft ongevoelig, Galatea." (p. 342)
"Maar ach, mijn lichaam, mijn bestaan als godheid onder goden, hier, in de zee - wat baten zij, als jij er niets om geeft?" (p. 345)

Diomedes heeft niets meer te verliezen:
"Zolang een man iets ergers vréést, is hij nog kwetsbaar; maar wanneer het slechtste van het slechte zijn deel is, staat hij boven vrees, gehard voor ieder leed." (p. 361)

Een liefdeskoppel als een wijnstaak:
"Olm en wijnstok prijzend sprak hij: 'Kijk, als die boomstam niet gehuwd was met de wijnstok, zou hij hooguit nog aandacht trekken door zijn groene loof, en kijk, die wijnstok die nu op hem steunt en aan hem vastzit, zou, als hij niet gehuwd was, naar de grond zijn omgeknakt. En toch wil jij niet leren van het voorbeeld van die boom! Je wilt je niet aan iemand binden, je ontvlucht de liefde!'" (p. 367)

De beste dieren worden als eerste verkozen tot offerdieren:
"Mooi zijn is vaak een nadeel!" (p. 377)


Funny moments compilation:

Toen Jupiter wist dat Juno eraan kwam veranderde hij zijn minnares in een koe. Ovidius maakt de opmerking: "en ook als koe was ze een schoonheid!" (p. 35)

Nog een grappige opmerking van Ovidius: "[Mercurius] daalt neer, staat na zijn luchtreis weer op aards terrein, maar tovert zich niet om - zozeer vertrouwt hij op zijn charmes, terecht, want die zijn groot." (p. 64)

Vluchtloze vogels vliegen niet hoog en leggen hun eieren "in een heg uit hoogtevrees, omdat [ze zich hun] oude val herinner[en]" (p. 199)

Hercules, de gigachad, zegt tegen een god: "Mijn vuist is beter dan mijn tongriem; als ík maar win met vechten, mag jij winnen met het woord..." (p. 220)

Gigachad Spartanen: "Sparta ging er prat op geen stadsmuren nodig te hebben, omdat de Spartanen zelf sterk genoeg waren" (p. 251)

Aesacus wordt een duikeend wanneer hij van een klif afspringt om zichzelf te doden: "Hij, in zijn liefde, wrokt, omdat hij ongewild moet leven; omdat zijn ziel dit droevige bestaan verlaten wil, maar dat niet mag... Met nieuwe vleugels aan zijn schouders stijgt hij hoog op om zich opnieuw omlaag te storten in de zee. Maar veren vallen zacht en Aesacus duikt woedend onder, diep met zijn kop in het water, steeds maar zoekend naar de dood." (p. 294)

Ajax pleegt op een goofy manier zelfmoord nadat Odysseus Achilles' wapens heeft gekregen en niet hijzelf:
"'Dit [zwaard] is nog steeds van mij, of eist Odysseus dit ook al op? Dit staal, zo vaak in Phrygisch bloed gedrenkt, richt zich nu tegen mij en zal zijn meesters wonden proeven.'" (p. 326)

"Op Lemnos hadden de vrouwen de godin Venus verwaarloosd. Deze strafte hen met een onaangename geur. Toen de mannen zich daarop van hun vrouwen afkeerden, werden zij door hen vermoord." (p. 327)

Polyphemos, de cycloop, flext zijn rijkdom: "mocht je willen weten hóeveel [schapen] - dat is niet te zeggen, alleen wie arm is telt zijn schapen..." (p. 340)

Spechten zijn boos dat ze in vogels veranderd zijn: "Uit protest dat hij opeens een nieuw soort vogel in Latijnse bossen zijn moet, pikt hij met zijn harde snavel woedend in 't ruwe hout en doet de lange takken pijn." (p. 358)