A review by bjornroose
De Krimoorlog of de vernedering van Rusland by Orlando Figes

5.0

In juni 2023 besprak ik Emmanuel Waegemans’ in 2022 bij Davidsfonds verschenen boekje (amper honderdveertig bladzijden) De Russische Krim – Geschiedenis van een betwist schiereiland (https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/06/de-russische-krim-geschiedenis-van-een.html). Een boekje dat in z’n algemeenheid over die Krim ging, maar waarin (uiteraard, zou ik zeggen) toch een tweetal hoofdstukken gewijd zijn aan de Krimoorlog, diezelfde Krimoorlog waarover de hele meer dan zeshonderdvijftig bladzijden van Orlando Figes’ boek De Krimoorlog of De vernedering van Rusland gaan. Dat wil zeggen: de Krimoorlog van 1853-1856, niet de zogenaamde Russische annexatie van de Krim in 2014. 

Die laatste wordt door wie dat goed uitkomt, door wie dat voor zijn narratief (kort samengevat als ‘Ruski’s slecht, wij goed’) kan gebruiken, maar al te makkelijk losgerukt uit elk historisch verband (‘Het is door Chroestsjov gegeven aan Oekraïne, dus het is van Oekraïne’), een handelswijze die voor elk werkelijk begrip van wat voor hedendaags nog bestaand conflict dan ook nefast is, een denkwijze waarvoor het lezen van dit boek een probaat geneesmiddel kan vormen. Niet omdat Figes zoals ‘iedereen’ die weigert in ganzenpas op te rukken tegen hedendaags Rusland een Russische trol zou zijn, een Putinversteher, een verrader, en weet ik wat nog allemaal, maar omdat hij als historicus gespecialiseerd in de Russische geschiedenis met dit boek een méér dan ‘deftig’ werk heeft afgeleverd, een werk waarin de ‘zaak’ langs alle kanten wordt bekeken (Figes schrijft ook zelf dat er “al veel boeken over de Krimoorlog geschreven” zijn, maar dat dit “het eerste [is] dat uitgebreid put uit Russische, Franse, Ottomaanse en Britse bronnen om de geopolitieke, culturele en religieuze factoren te belichten die elke grootmacht deden besluiten deel te nemen aan het conflict”), een werk ook waaruit (onder andere) blijkt dat het voor de hedendaagse Russen tot de quasi-onmogelijkheden behoort om, zoals - minstens officieel - wordt gewenst door het hedendaagse Oekraïne en zijn bondgenoten, de Krim op te geven (iets wat ook nooit in Chroestsjovs bedoelingen heeft gelegen: Oekraïne was op het moment dat hij als dictator besloot de Krim af te staan helemaal geen entiteit die los van Rusland kon bestaan). Dat Figes, die nog in december 2013 gepleit had voor een Oekraïens referendum over de mogelijkheid het land op te delen als alternatief voor een mogelijke burgeroorlog en militaire tussenkomst van Rusland, in juni 2023 (na zijn in 2022 ingegane emeritaat) plotseling begon te verkondigen dat Rusland volledig moest verslagen worden in de Russisch-Oekraïense oorlog, verhindert immers niet dat hij op de laatste bladzijden van dit in 2010 verschenen boek (de pagina’s 580 en 581, waarna – niet abnormaal in een geschiedkundige publicatie - nog zo’n zeventig bladzijden Noten en Register volgen) nog schreef: “De trotse gevoelens voor de helden van Sebastopol, de ‘stad van Ruslands glorie’, is vandaag de dag nog altijd van wezenlijk belang voor het nationaal bewustzijn, al ligt de stad nu in een ander land – Nikita Chroestsjov plaaste [sic] de Krim in 1954 onder het gezag van Oekraïne en in 1991, toen de Sovjet-Unie uiteenviel, werd Oekraïne een zelfstandige staat. Zoals een Russische nationalistische dichter schreef: Zelfs de ruïne van de wereldmacht / Die Rusland heet, schuwt paradoxen niet, / Want Sebastopol, onze grootste kracht, / Ligt nou niet echt op Russisch grondgebied. (Onbekend) Het verlies van de Krim betekende een zware klap voor de Russen, die na de teloorgang van de Sovjet-Unie toch al moeite hadden om trots te zijn op hun land. Nationalisten hebben campagne gevoerd om de Krim weer in Russische handen te brengen, niet in het minst de nationalisten in Sebastopol zelf, dat etnisch gezien een Russische stad is gebleven.” 

En dat altijd geweest is, mag ik daar gerust aan toevoegen, waarmee ik vooruitloop op de geschiedenis die in dit boek wordt beschreven, een geschiedenis waarin meer dan tweehonderd bladzijden vooraf gaan aan het officiële begin van de Krimoorlog, maar waarover u ook al kon lezen in het bovengenoemde boekje van Emmanuel Waegemans. 

Een geschiedenis ook die in vertaling, zoals u al merkte aan dat “[sic]” té vaak verstoord wordt door taalfouten. Waarmee ik niet gezegd heb dat Henk Moerdijk en Lieske Simon, de vertalers van dienst (de vertaling van de opgenomen Russische poëzie lag in handen van Meindert Burger), hun werk niet goed gedaan hebben, maar slechts dat de eindredactie beter had gekund. 

Een geschiedenis echter vooral die verre van alleen in de besluitende bladzijden een les kan betekenen voor het heden: de parallellen tussen wat in de jaren 1850-1860 (en de jaren daaraan voorafgaand) en de jaren 2010-2020 op de Krim en daarrond gebeurd is en wéér gebeurt, zijn zó opvallend dat wie nu in ‘het Westen’ denkt dat hij ‘het probleem met Rusland’ definitief gaat oplossen, simpelweg niet anders kán dan de geschiedenis negeren óf wel verkondigt dat hij ‘het probleem met Rusland’ definitief gaat oplossen om geld, middelen en mensen te mobiliseren, maar in werkelijkheid een ander doel nastreeft, iets wat ook zo’n honderdvijftig jaar geleden schering en inslag was. Sterker nog, zelfs waar de lijnen op het eerste zicht, voorafgaand aan de Britse en Franse oorlogsverklaringen aan het adres van Rusland, niét parallel lijken te lopen, waar je de indruk krijgt dat de zaken er nu anders voor staan dan toen, blijken ze op het einde van het verhaal, zeg maar vanaf Hoofdstuk 12, Parijs en de nieuwe orde, dat samen met de Epiloog – De Krimoorlog als mythe en als herinnering de laatste negentig bladzijden van het verhaal uitmaakt, wél weer in een parallelle bedding terecht te komen. De bladzijden over de eigenlijke Krimoorlog, een oorlog die bijna geheel en al uit de bijna een jaar lange strijd (349 dagen om precies te zijn) om Sebastopol bestond, de pakweg driehonderd bladzijden van de hoofdstukken 6 tot en met 11, De eerste slag voor de Turken, De Alma, Sebastopol in het najaar, De generaals Januari en Februari, Kanonnenvoer, en De val van Sebastopol, zijn overigens uiteraard eerder geconcentreerd op het verloop te velde van de oorlog (met chaos ten allen kante, want dat die essentieel deel uitmaakte van de belegering zowel als van de verdediging is wel duidelijk), maar ook die zijn ten eerste geschreven op een manier waarop ze voor een niet-militair nog steeds begrijpelijk zijn (iets wat niet vanzelfsprekend is als het om militaire handelingen gaat, zelfs niet in tijden waarin oorlogen effectief iets eenvoudiger in mekaar staken, al was het maar omdat zelfs ‘lange afstand’ toen nog iets was dat een bijziende zonder bril nog kon overzien) en ten tweede doorspekt met die dingen die de aandacht gaande houden ook als het je geen lor kan schelen welk bastion eerst werd ingenomen, vervolgens weer werd verlaten, toen weer werd ingenomen, enzovoort: stukken uit briefwisselingen van ooggetuigen, commentaren van aanwezige schrijvers (onder andere Lev ‘Leo’ Tolstoj), persoonlijke geschiedenissen (bijvoorbeeld die van Florence Nightingale langs de Engelse kant en die van Nikolaj Pirogov langs de Russische kant), alle dagelijkse drama’s inzake eten, kleren en verdere leefomstandigheden (met cholera en mislukte amputaties als even grote killers als de kanons- en andere kogels), “loopgraafgekte” als voorloper van shellshock en de zelfmoorden ten gevolge daarvan (liever ineens dood dan nóg een aanval, vanwege de vijand of vanwege de hen voortjagende officieren, te moeten doormaken), de betekenis van een term als Forlorn Hope, of, bijvoorbeeld, de zijns ondanks legendarische Charge of the Light Brigade

Ik ga een poging doen in deze boekbespreking niet al te zeer op details in te gaan – en af en toe zijn er ook werkelijk tientallen bladzijden geweest waarin ik geen passages aangeduid heb omdat zulks ook al vooraf tot mijn intenties behoorde -, maar ik wil toch in de eerste plaats meegeven dat de Krimoorlog weliswaar een paar decennia later helemaal overschaduwd raakte door de Eerste en Tweede Wereldoorlog (al beperkten de schermutselingen in de Krimoorlog zich ook absoluut niet tot de Krim), maar desondanks, zoals Figes aan het begin van het boek meegeeft, door “onze voorouders van voor de Eerste Wereldoorlog (…) [beschouwd werd] als het grootste conflict van de negentiende eeuw, de belangrijkste oorlog van hun tijd” en dat deze ook nog om een andere reden anders was dan de oorlogen ervoor: “Niemand heeft ooit de burgers geteld die werden gedood door bombardementen, in de belegerde steden verhongerden en geveld werden door ziektes verspreid door het leger. Hele gemeenschappen werden weggevaagd tijdens de slachtpartijen en doelbewuste etnische zuiveringen die hand in hand gingen met de gevechten in de Kaukasus, op de Balkan en op de Krim. Dit was de eerste ‘totaaloorlog’, een negentiende eeuwse versie van oorlogen van onze tijd, met burgerslachtoffers en humanitaire rampen.” Ook een parallel met ‘hedendaagse’ conflicten zou je kunnen zeggen, maar dáár zit hem toch wel een verschil: niet dat er echt ernstig belang gehecht wordt aan het feit dat er burgerslachtoffers vallen (als dat wél zo was, dan zouden staten carrément moeten afzien van het voeren van oorlogen), maar die burgerslachtoffers worden nu langs alle kanten ingezet als propagandamiddel. Waar er vroeger, tot minstens na het einde van de vijandelijkheden, zelfs werd gezwegen over het aantal verloren militairen, is nu iedere, al dan niet als collateral damage, gevallen burger ook een wapen dat gericht wordt op de vijand. Iets wat vroeger trouwens óók wel gedaan werd, maar dan enkel om het voeren van een oorlog te rechtvaardigen: burgerslachtoffers die buiten een officiële oorlog om vielen, waren een reden om oorlog te voeren; een keer die oorlog gaande was, werden ze quasi volledig genegeerd. 

Zoals tegenwoordig, én toen, de achterliggende redenen om een oorlog uit te vechten quasi volledig genegeerd worden: een variant op “De Britten beweerden dat ze ten oorlog trokken om de Turken tegen het getreiter van Rusland te verdedigen, maar in werkelijkheid zagen ze eerder een mogelijkheid het Russische rijk, voor hen een geduchte rivaal in Azië, een slag toe te brengen en bovendien konden ze de oorlog goed gebruiken om hun vrijhandel en religieuze belangen in het Ottomaanse Rijk te bevorderen”, zou dezer dagen meteen weggezet worden als een complottheorie, want de ‘good guys’ hebben uiteraard alleen maar de bedoeling de ‘bad guys’ tegen te houden. Om in onze o zo goed geïnformeerde wereld, in onze o zo transparante ‘democratieën’ iets anders te beweren, moet je wel bij de ‘bad guys’ horen. Zeggen dat “de Britten (…) dan misschien volledig de plaats [mochten] hebben ingenomen van het Mogolrijk in India”, maar dat ze wel “vastbesloten [waren] om te voorkomen dat de Russen hetzelfde zouden doen met de Ottomanen, waarbij ze zich voordeden als de eerlijke verdedigers van de status-quo in het Nabije Oosten”, zou als whataboutisme worden afgeserveerd. “In werkelijkheid bestond er in de jaren voorafgaand aan de Krimoorlog nooit een wezenlijke dreiging dat de Russen India zouden bereiken” even doortrekken naar de beweringen die tegenwoordig rondgestrooid worden over een Rusland dat heel Europa onder de voet zou willen lopen, is ook al not done. Suggereren dat Britten en Amerikanen, met de rest van de Oekraïense bondgenoten daar als schoothondjes achteraan, in de eerste plaats hun commerciële en strategische doeleinden dienen en daartoe desnoods tot de laatste Oekraïner zouden opofferen, is al helemaal uit den boze. En onnadenkendheid is troef: “Omdat Europese commentatoren niet op de hoogte waren van de belangrijkheid van het Heilige Land voor Ruslands spirituele identiteit, en dit hen ook verder koud liet, hadden ze alleen maar oog voor de toenemende Russische bedreiging voor de belangen van de westerse Kerken aldaar.” “Voor de afbakening van het Russisch nationaal bewustzijn was deze religieuze grens altijd belangrijker dan een etnische, een Rus was orthodox en een buitenlander iemand van een ander geloof”, vormt op zich een perfecte verklaring voor het door de Oekraïense overheid opgelegde afscheuren van de orthodoxe kerk van Oekraïne, die tot eind mei 2022 onder de bevoegdheid van de patriarch van de Russisch-orthodoxe kerk viel, én het min of meer forceren van het vieren van Kerstmis op 25 december in plaats van op 7 januari, maar iedere ‘ernstige’ journalist negeert dat. Da’s namelijk makkelijker dan tegen de stroom ingaan (een stroom die dikwijls nog oorlogszuchtiger is dan die van de beleidsmensen, ook al een vast gegeven kennelijk, zoals het feit dat ‘de publieke opinie’ zich daar makkelijk laat door meesleuren of er mee vereenzelvigd wordt), ook als er, pakweg, bewijzen zijn dat zelfs voor officieel doorgaande documenten à charge van ‘de vijand’, bijvoorbeeld (want verre van een alleenstaand geval) het zogenaamde “Testament van Peter de Grote” (gecreëerd in het begin van de achttiende eeuw en nog tot in 1979 in het Britse Lagerhuis en bijvoorbeeld Time Magazine aangehaald), geldt dat het vervalsingen waren (een historie die me sterk deed denken aan diegene die Umberto Eco uiteenzet in zijn De begraafplaats van Praag - https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2024/03/de-begraafplaats-van-praag-umberto-eco.html). 

Nog los van het feit dat bijvoorbeeld een aanleiding ook weer kan ‘vergeten’ of opgeborgen worden van zodra je ze niet meer nodig hebt, natuurlijk: “Alle belangrijke partijen in de Krimoorlog – Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië – zetten godsdienst in als wapen op het slagveld, zij het in verschillende mate. Maar tegen de tijd dat de oorlog begon was de aanleiding in het Heilige Land weer vergeten en overschaduwd door de Europese oorlog tegen Rusland”. Een ‘vergeten’ dat evengoed geldt met betrekking tot zogenaamde principes overigens: “De tsaar was zonder meer bereid vrijwel al zijn legitimistische principes te laten varen ten behoeve van zijn heilige oorlog.” Een ‘vergeten’ dat ook soms nuttig kan zijn als je geconfronteerd wordt met de werkelijkheid: “Franse soldaten hingen rond in moskeeën tijdens het middaggebed, wierpen wellustige blikken op de gesluierde dames, vergiftigden de straathonden […] schoten op de meeuwen in de haven en de duiven op straat, dreven de spot met de muezzins die vanaf de minaret de azan zongen en sloopten grappend en grollend de gehouwen grafstenen, die ze als bestrating wilden gebruiken […] De Turken hadden van deze beschaving gehoord; nu zagen ze haar met eigen ogen, dachten ze, en waren hogelijk verbaasd” (uit een citaat van de Britse marineofficier Adolphus Slade aangaande zijn vaststellingen in Constantinopel). Een ‘vergeten’ dat eveneens nuttig is als het er om gaat je eigen grote moraal te vergelijken met die van een ander: “De berichten over deze ‘schandelijke’ moorden wekten de woede van de Britse soldaten en het Britse volk en versterkten hun idee dat de Russen ‘niet beter waren dan wilden’. Maar deze woede was schijnheilig. Er waren veel voorvallen waarbij Britse soldaten gewonde Russen doodden, en onrustbarende incidenten met Britten die Russische gevangenen doodschoten omdat ze ‘lastig’ waren. Men mag ook niet vergeten dat de Britten niet alleen langs de Russische gewonden liepen om hun water te geven, maar soms ook om hen te bestelen. Ze pakten de zilveren kruizen af die om hun nek hingen, snuffelden in hun ransels naar souvenirs en namen de levenden en doden af wat ze leuk vonden.” Of – voor wie toch zo graag naar de Russen wijst als er ook bommen terechtkomen op ziekenhuizen: “In de Adellijke Assemblee, waar het centrale ziekenhuis zat, moesten de verpleegsters alle zeilen bijzetten om de duizenden gewonden te helpen. In de operatiekamer gingen Pirogov en zijn collega-chirurgen onverstoorbaar door met het amputeren van ledematen toen een muur vol werd geraakt en instortte. De geallieerden deden geen enkele moeite om de ziekenhuizen in de stad te ontzien. Ze schoten in het wilde weg, en onder de gewonden waren veel vrouwen en kinderen.” 

De Franse militaire intendant baron Bondurand schreef na afloop van de belegering van Sebastopol aan maarschalk De Castellane: “We hadden zelf geen idee wat we met onze kanonnen teweeg hadden gebracht. De stad is letterlijk verpulverd. Er is geen huis dat niet door onze projectielen is geraakt. Daken zijn er niet meer en vrijwel alle muren liggen in puin. Het garnizoen moet tijdens het beleg, waarin we alleen maar rake klappen uitdeelden, verschrikkelijk veel mensen hebben verloren. Het zegt alles over de onmiskenbare moed van de Russen, die het zo lang volhielden en zich pas overgaven toen hun positie door onze verovering van de Malakoff [een voor de verdere verdediging van de stad onmisbaar bastion, noot van mij] onhoudbaar was geworden”. En het moet gezegd dat die moed bij mij de beelden opriep die ik ook had bij het lezen van De sterren van Eger van Géza Gárdonyi vele jaren geleden. De Turkse belegering van het fort van Eger (in Hongarije), waarbij het aantal Hongaarse verdedigers ongeveer één op zeventien Turken bedroeg, duurde ‘amper’ zes weken, eindigde net zoals die van Sebastopol in de overgave van de stad, maar ook nu nog verwijzen Hongaren graag naar Eger om hun dapperheid te illustreren en is het een onvergankelijk symbool van hun doorzettingsvermogen. Een doorzettingsvermogen dat ook hard nodig is, wetende dat de geschiedenis zich altijd weer herhaalt en nergens toe leidt. 

Een keer mensen gaan ophouden met proberen dingen ‘voor eens en altijd’ te ‘regelen’ zal dat misschien veranderen, maar die dag is duidelijk nog niet in zicht, zo bleek ook al meteen na de val van Sebastopol. De Russen waren net ‘verslagen’, ‘vernederd’ zelfs, toen ze Kars (in het noordoosten van het huidige Turkije) innamen: “Met de inname van Kars hadden de Russen meer vijandelijk grondgebied veroverd dan de geallieerden.” De Fransen hadden, samen met de Engelsen, Italianen en Turken de oorlog gewonnen toen dit bleek: “De oorlog had de Franse economie bepaald geen goed gedaan: met de handel ging het slecht; als gevolg van de dienstplicht (er waren 310.000 Fransen naar de Krim gebracht) kampte de landbouw met een flink arbeidstekort; en de steden werden geteisterd door een voedseltekort dat in november 1855 schrijnende vormen begon aan te nemen.” De Fransen hadden bovendien geen zin in een vervolg, want… de Britten: “Napoleon was in beginsel niet tegen het idee van een grootschalige oorlog tegen Rusland. Hij kon zich goed vinden in de opvatting van Palmerston, die de oorlog wilde gebruiken voor een herinrichting van Europa: nationale revoluties moesten worden aangemoedigd om een eind te maken aan het stelsel van 1815 en Frankrijk op het continent een dominante rol te laten spelen ten koste van Rusland en de Heilige Alliantie. Maar hij wilde niet betrokken raken bij een militaire campagne tegen Rusland op de Krim en in de Kaukasus, waarmee naar zijn idee voornamelijk Britse belangen waren gediend.” Zelfs de Britse regering probeerde de geest weer in de fles te stoppen, maar “Palmerston (…) [werd] onder druk gezet door het oorlogszuchtige Britse volk en journaille” (die laatste term in dit geval overigens van Figes, niet van mij). “Na het vertrek van de geallieerde troepen keerden de Russen, die zich tijdens hun evacuatie hadden teruggetrokken op Perekop, terug naar de steden en vlakten in het zuiden van de Krim. De slagvelden van de Krimoorlog werden weer boerderijen en weilanden. Koeien liepen over de geallieerde begraafplaatsen. Langzaam maar zeker herstelde de Krim zich van de economische oorlogsschade. Sebastopol werd opnieuw opgebouwd. Bruggen en wegen werden gerepareerd”, en… “de Tataarse bevolking”, de islamitische bevolking die op handen van de Turkse sultan was en daarmee een probleem vormde voor de Russische tsaar, “[was] grotendeels (…) verdwenen. Aan het begin van de oorlog hadden kleine groepen hun boerderijen verlaten, maar tegen het einde van de oorlog was de vluchtelingenstroom goed op gang gekomen, omdat veel Tataren vreesden dat de Russen na het vertrek van de geallieerden wraak zouden nemen”. Wat ze dus niet eens hoefden te doen. Temeer omdat het lot van de Tataren de Britten en Fransen absoluut niet kon schelen: “Codrington hielp de Tataren niet, al hadden zij de geallieerden de hele oorlog lang voedsel, spionnen en transportmiddelen gegeven. Het kwam niet in de geallieerde diplomaten op om de Tataren te beschermen tegen Russische vergeldingsacties (…)”. Meer nog, het Verdrag van Parijs dat de Krimoorlog beëindigde had ruimte genoeg gelaten om de Tataren te verdrijven zonder dat het verdrag daarmee geschonden werd. 

“De Krimoorlog had tot gevolg dat overal rond de Zwarte Zee etnische en religieuze groepen werden verjaagd van hun land of ervoor kozen naar elders te trekken. Ze gingen in beide richtingen de religieuze grens tussen Rusland en de islamitische wereld over. Tienduizenden Grieken emigreerden na de Krimoorlog van Moldavië en Bessarabië naar Zuid-Rusland. Tienduizenden Poolse vluchtelingen en soldaten die in het Poolse Legioen (de zogenoemde ‘Ottomaanse kozakken’) hadden gevochten op de Krim en in de Kaukasus, trokken in tegengestelde richting, van Rusland naar Turkije.” En overal in het Ottomaanse Rijk werden christenen vervolgd terwijl de ‘Geallieerden’ zich net sterk hadden gemaakt dat de christenen er onder hun druk gelijk zou behandeld worden (en niet alleen de orthodoxen, zoals ze de tsaar verweten): “Er vonden oproeren en tegen christenen gerichte aanvallen plaats in Bessarabië, Nablus en Gaza (1856), in Jaffa (1857), in de Hijaz (1858) en in Libanon en Syrië (1860), waar druzen en moslims 20.000 maronitische christenen vermoordden. In alle gevallen hadden religieuze en economische verschillen een versterkend effect op elkaar: moslims in de landbouw en detailhandel werden in hun levensonderhoud bedreigd door de invoer van Europese goederen door christelijke tussenpersonen. Relschoppers vielen christelijke huizen, scholen, buitenlandse kerken en zendingsscholen en zelfs ambassades aan nadat ze waren opgehitst door islamitische geestelijken die tegen de hatt-i Hümayan waren [een decreet waardoor christenen en joden op gelijke voet kwamen te staan met moslims, noot van mij]”. “Het feit dat de Porte niet in staat was de hervormingen door te voeren had op de Balkan nog de meest verstrekkende gevolgen voor het Ottomaanse Rijk. Daar kwamen de christelijke boeren in opstand tegen hun islamitische landheren en ambtenaren, om te beginnen in Bosnië in 1858. De instandhouding van het milletstelsel resulteerde in nationalistische bewegingen die de Ottomanen en de Europese mogendheden in een lange reeks Balkanoorlogen verwikkeld zouden doen raken en die uiteindelijk tot het conflict zouden leiden dat aan de wieg stond van de Eerste Wereldoorlog.” 

“Hoewel het Rusland was die [sic] met het Verdrag van Parijs werd gestraft, was Oostenrijk op de lange termijn de grootste verliezer, ondanks het feit dat het nauwelijks aan de oorlog had meegedaan.” En dat terwijl Rusland intussen economische verdragen sloot met de khanaten Khiva en Boechara: “Er werden protectoraten en militaire bases opgezet in de khanaten teneinde Turkestan en de Centraal-Aziatische steppe tot aan de grens van Afghanistan te veroveren.” “Nadat de Turken in 1862 Belgrado hadden beschoten, organiseerden de Russen in Kanlidze (bij Constantinopel) een bijeenkomst van de ondertekenaars van het Verdrag van Parijs, en in 1867 slaagden ze er ten slotte in de laatste Turkse garnizoenen uit Servië te doen vertrekken. Dit was hun eerste grote diplomatieke zege sinds het einde van de Krimoorlog.” In 1871 volgde een conferentie in Londen waar de Russen een nieuwe “diplomatieke overwinning kon[den] veiligstellen: de nietigverklaring van de Zwarte Zeeclausules van het Verdrag van Parijs.” In 1877 verklaarden ze de Turken opnieuw de oorlog en marcheerden aan het hoofd van een leger dat verder bestond uit Bulgaren en Serven zonder veel problemen op tot ze bijna in Constantinopel waren: “(…) ze riepen hun troepen pas een halt toe toen de Royal Navy hen serieus bedreigde bij San Stefano, een dorp even buiten Constantinopel, waar ze op 3 maart een verdrag met de Turken ondertekenden. Volgens het Verdrag van San Stefano erkende de Porte de volledige onafhankelijkheid van Roemenië, Servië en Montenegro, alsmede de autonomie van een grote Bulg aarse staat (die Macedonië en een deel van Thracië omvatte). In ruil voor een smalle landstrook ten zuiden van de Donau gaven de Roemenen Zuid-Bessarabië terug aan Rusland, het gebied dat de Russen in Parijs afhandig was gemaakt. De status van de Russen in het Zwarte Zeegebied was zeven jaar eerder al in ere hersteld, dus nu waren alle verliezen die het land na de Krimoorlog had geleden weer ongedaan gemaakt.” 

Alle verliezen behalve de mensenlevens en de verwoestingen aangericht in die mensenlevens dus, wat ook geldt voor alle andere oorlogsvoerende partijen. De politieke cirkel was na zo’n vijftien jaar weer rond en nog eens zo’n dertig jaar later zou het rad weer aan het draaien gaan; de economische ‘kringloop’ bleef lopen door het geld op de bodem weg te halen en het te transfereren naar de top, naar de politici, naar de wapenhandelaren, naar de vastgoedontwikkelaars, naar de staat; maar de mensen die hun leven verloren hadden, de mensen die de hoogste prijs betaald hadden, zouden het niet meer meemaken. In hun plaats kwamen er nieuwe mensen die de hoogste prijs konden betalen, nieuwe dooie ‘helden’, nieuw kanonnenvoer. Want mensen om in de muil van de Moloch te gooien, schijnen er altijd nog genoeg te zijn, en mensen om de vlammen in de Moloch weer aan te jagen, zijn er ook altijd wel te vinden. 

Björn Roose